Koeien knijpen
'Te Gek voor woorden' is niet alleen het thema van de Boekenweek 2015 maar ook van de NPO verhalenwedstrijd.
Ik zit op de achterbank en kijk naar mijn massavernietigingswapen. Ik heb er honderden koeien mee vermoord en het klopt wat ze zeggen, de eerste is inderdaad het moeilijkst. Op het schoolplein vertelde Frits hoe het in het echt gebeurde, dat zo'n pin dwars door de kop heen gaat. Terwijl Frits dat zei tikte hij op het plekje tussen zijn ogen.
Op zondagochtend pakken we zoals wel vaker de auto. Pap rijdt en zingt zachtjes met de muziek mee, mam leest een tijdschrift en ik zit achterin. Vorige week reden we naar het bos en vandaag gaan we naar oma. We rijden de stad uit en ik zie de huizenblokken veranderen in boerderijen en velden.
Tijdens die zondagsritten ben ik een geoefend renner met met wijs- en middelvinger geworden. Als ik door het autoraampje kijk worden mijn vingers de gespierde benen van een super-atleet. Wanneer het laatste stoplicht voor de snelweg op groen springt, schiet ik uit de startblokken. De auto maakt vaart en ik ren sneller en sneller door het platte landschap. Ik spring met gemak over slootjes heen en hekken rondom de weilanden vormen geen obstakels. Hoge populieren testen mijn sprongkracht, maar ook dat lukt. Het lukt me allemaal.
De eerste koe die ik fijnkneep stond los van de kudde. Ze stond alleen en leek me een makkelijk doelwit. Ik schoof de koe in mijn knijpvizier, mijn duim en wijsvinger. Ik sloot één oog en keek voor de precisie door het andere. Langzaam drukte ik mijn vingers samen tot mijn toppen wit werden en de koe verdween.
Mijn ouders voorin neuriën mee met een CD van Paul Simon terwijl ik de ene na de andere koe doodknijp. De truc is om eerst de koeien vooraan te doen, die passeren het snelst. Daarna werk ik langzaam naar achteren. Een extra moeilijkheid zijn de schapen. Die mogen niet, dan krijg ik strafpunten. Wanneer het hele weiland is uitgemoord, spring ik over de sloot naar de volgende. Bloeddorstig knijp ik ook die kudde fijn alsof het bubbeltjesplastic is.
Bij de toekan van Van der Valk nemen we de afslag naar oma en stoppen we voor een rood licht. Een stationcar komt naast ons staan. Door een raamreflectie prikt de zon kort in mijn ogen. Ook zij wachten op groen. En ook achterin zit een jongen. Even lijkt het alsof naast onze auto een grote liggende spiegel staat. Alsof alles, onze hele auto met alle inzittenden, verdubbeld is.
De ogen van de jongen achterin knijpen samen. Ik herken zijn blik. Hoe hij kijkt. Terwijl hij dat doet richt hij zijn duim en wijsvinger op mijn ouders. Dan gaat alles snel. Plop. Plop. Knappend bubbeltjesplastic. Voordat ik het goed en wel doorheb zijn pap en mam verdwenen. In een reflex schiet mijn hand naar het autoraampje en knijpvermoord ik de jongen.
Het stoplicht springt op groen en de stationcar naast ons rijdt verder. Paul Simon wil naar Graceland maar niemand neuriet mee. Wanneer een auto achter me begint te toeteren jeuken mijn vingers.
*
Inzending voor de NPO verhalenwedstrijd 2015, en werd geselecteerd tot één van de winnende verhalen.